Vogelaar

Mijn mooiste diploma is ook één van de eerste die ik heb gekregen. Ik kan mij niet herinneren welke tegenprestatie voor het verkrijgen ervan vereist was. Het zal gezien de tekst erop wel iets in de trant van het voeren van vogels in de winter zijn geweest.

Na nauwgezette bestudering vermoed ik nu dat het vooral als aansporing bedoeld is om met respect om te gaan met alle levende medebewoners van onze planeet.

Terugblikkend denk ik dat ik aan het onder punt 2 genoemde voornemen wel naar beste vermogen voldaan heb. Een hond als huisdier heb ik nooit gehad. Wel ben ik ooit door een valse hond van de familie Mast die twee huizen verderop woonde gebeten. Ter verzachting van het mij aangedane leed kreeg ik een zak snoep. Misschien ben ik daarom meer een kattenliefhebber (en een liefhebber van zoete drop).

Van de twee katten (Mieke-1 en Mieke-2) in het ouderlijk huis herinner ik me alleen dat ze maar een kort leven beschoren waren.

De katers die ons leven opvrolijkten nadat Anky en ik gingen samenwonen verschaften ons wel jarenlang plezier. Zie het eerdere bericht Rode Kater👈

Ook konijnen en kippen maakten enige tijd deel uit van de levende have rondom het ouderlijk huis. Ik herinner mij het konijnenhok en een door mijn vader gemaakte broedmachine wat het mooie schouwspel van uitkomende eieren opleverde. Zelfs scharrelden er gedurende een korte periode een aantal kalkoenen in onze tuin. Kennelijk was mijn vader daar toch minder van gecharmeerd, misschien wel omdat het slachten van kalkoenen terwille van de consumptie hem eigenlijk tegenstond. Toen hij toch de moed had verzameld de laatste kalkoen in de achtertuin met een bijl te onthoofden spatte het bloed alle kanten uit. Dat ik toevalligerwijs op het zelfde moment de tuin in liep en ik als getuige van dit kleine drama hem “MOORDENAAR” toeriep maakte het er allemaal niet beter op. Wat mij er korte tijd later overigens niet van weerhield om hem te vragen of ik de veren mocht hebben…Dat is mij later nog vele malen voorgehouden.

Het bij het derde bolletje beschreven voornemen bleek na verloop van tijd toch enigszins op gespannen voet te staan met mijn omgang met vogels in de praktijk. Met de wintervoedering zat het wel goed, maar nesten met eieren waren minder veilig voor mij. Het kwam reeds ter sprake in het bericht Oerol (6)👈. Pronkstuk in mijn eierverzameling was misschien wel het ei van een Ransuil. Ik weet nog dat ik daartoe naar een door mij gelocaliseerd nest in een boom in het Hoornse Bos klom en halverwege die onderneming in mijn verbeelding een vogel zonder kop van het nest zag vliegen…Voor de duidelijkheid: ik ben daar niet trots op, maar de werkelijkheid moeten we wel onder ogen durven zien. Bij een andere gelegenheid vond ik een nest met eieren van een Zanglijster. Thuisgekomen mislukte het uitblazen van het meegenomen ei faliekant doordat het eitje zich reeds in een verregaand bebroed stadium bevond.

Op zeker moment hadden iets oudere buurjongens een nest jonge kraaien leeggeroofd. Eén van de kraaien werd aan mij gegeven om verder groot te brengen. Net zo min als zijn broertjes of zusjes overleefde het jong de opvoeding door zijn adoptievader, al hield die van mij het nog het langste uit. Fraai was het allemaal niet.

Mijn broer Wim kreeg op een gegeven moment een luchtbuks. Aanvankelijk werd voornamelijk geoefend op conservenblikken die een eind verderop werden neergezet. Of op kartonnen kaartjes waarop een roos was aangebracht. Toen ik wat ouder was mocht ik er ook af en toe mee schieten. Maar na verloop van tijd was het toch uitdagender om op bewegende doelen te richten. Dat heeft menige mus of spreeuw de kop gekost.

Ergens halverwege de jaren ‘70 op een mooie zomerdag loste ik het laatste schot. Ik vertelde Anky tijdens een verblijf op Terschelling over de buks van Wim en bedacht dat die nog wel ergens in het ouderlijk huis moest liggen. Het kostte me kennelijk weinig moeite deze te vinden en er lag zowaar ook nog een doos met kogeltjes bij. Na een korte demonstratie besloot ik het vizier te richten op een Zilvermeeuw die op het dak van de schuur was neergestreken. In de volle overtuiging dat, mocht ik er in slagen de vogel te raken, het kogeltje ongetwijfeld zou afketsen op het verenkleed haalde ik de trekker over. Met een plof viel het arme beest morsdood naar beneden. Het was een voltreffer in zijn kop. Een gevoel van triomf bleef achterwege en ik nam mij voor nimmermeer een schot te lossen.

Na mijn afstuderen in 1976 en de verhuizing vanuit de stad Groningen naar Winsum in 1977 bloeide mijn interesse in vogels weer op. Ik schafte een miniatuur verrekijker aan en genoot tijdens de fietstochten door de weiden van en naar mijn werk van vogelsoorten die ik daarvoor nooit had opgemerkt. Determinatie van minder algemene soorten is nooit mijn sterkste kant geweest. Ik was dan ook zeer onder de indruk dat tijdens een wandelingetje in de middagpauze collega Adriaan moeiteloos op basis van het geluid mij op een Kramsvogel wees. Van hem leerde ik op welke kenmerken je verder kunt letten om vogels op naam te brengen: kleur van poten, snavelvorm, enzovoorts.. Hij nam mij een keer mee op een excursietje naar het Lauwersmeer waar we een stel Grauwe Franjepoten in de kijker kregen. Ik had er nog nooit van gehoord en moet nu vaststellen dat ik sindsdien nog steeds wacht op de volgende waarneming van deze soort.

Een personeelsuitstapje in het late voorjaar naar Schiermonnikoog waar we in alle vrijheid een paar uur mochten rondfietsen benutte ik met collega Niels, ook een vogelaar, om onze vogelkennis verder aan te scherpen. We dachten, naast de overdaad aan kustvogels, een Grauwe Klauwier te spotten.

Nadat wij in 1983 naar Emmen verhuisd waren kwam ik in contact met medewerkers van Staatsbosbeheer die geïnteresseerde vogelaars zochten die bereid waren in het voorjaar en de vroege zomer inventarisaties van (schaarse en zeldzame) broedvogels uit te voeren. Ik kreeg een vergunning voor het onderzoeken van een deel van het Oosterbos nabij Barger-Oosterveld. Op basis van herhaalde waarneming en zang leerde ik waar vogels hun territorium hadden. Actief op zoek gaan naar nesten was niet aan de orde, wel vroeg opstaan.

Het leverde ook ontmoetingen op met reeën, vossen en zelfs kwam eenmaal een hermelijn me tegemoet. Het dier merkte mij pas op nadat het bijna tegen de punt van één van mijn schoenen aanliep.

Een groepsexcursie heeft het voordeel dat veel dieren worden opgemerkt en dat je er dankzij ervaren deelnemers veel kennis bij kunt opdoen. Maar het kan wat mij betreft ook overdreven worden. Rond dezelfde periode kreeg ik via een biologiecollega het aanbod om vanuit Emmen mee te gaan met een dagexcursie vogelskijken op Schiermonnikoog. Deze was georganiseerd door de plaatselijk IVN-afdeling, in principe voor leden, maar ik mocht ook mee. Aangezien ik goede herinneringen had aan het personeelsuitstapje jaren eerder naar hetzelfde eiland sloot ik me maar wat graag bij het gezelschap aan. Onder de deelnemers bevond zich ook een gepensioneerd stel waarvan de vrouwelijke helft zich al spoedig ontpopte als de leider van de excursie. Aangekomen op Schiermonnikoog sloegen we vanaf de boot meteen rechtsaf de natuurgebieden in. Ongetwijfeld hebben we veel gezien, maar na een paar uur wandelen in de natuur kwamen we in de buurt van het enige dorp op Schiermonnikoog. Het leek me een heerlijk vooruitzicht me eindelijk te kunnen laven aan een consumptie in het befaamde hotel van der Werff. Maar in plaats van het dorp in te gaan maakte onze aanvoerster een omtrekkende beweging, want we moesten en zouden ook nog een bezoek brengen aan de Westerplas. Daarna was het zaak om op tijd de boot voor de terugreis te halen. Ik begreep nu waarom het meenemen van een lunchpakket onontbeerlijk was. Onder vogelaars zijn vrouwen schaars, maar nooit ben ik een fanatieker exemplaar dan deze keer tegengekomen. Vlak voordat we weer bij de boot aankwamen hadden we nog wel het geluk een groepje strandleeuweriken te ontdekken. Dat vergoedde het missen van het dorp enigszins, zeker nu ik me realiseer dat ook de waarneming van deze soort tot op heden voor mij uniek is.

Zeldzaamheden waarnemen heeft zijn charme, maar ik ben niet het type vogelaar dat alles opzij zet en grote afstanden aflegt om een gesignaleerde dwaalgast aan mijn soortenlijst toe te voegen. Echter, toen ik gewaar werd dat een Grijze Wouw in 2000 langere tijd in het Bargerveen vertoefde besloot ik op een late vrijdagmiddag de auto te pakken en op de aangegeven locatie poolshoogte te nemen. Vogelaars genoeg, maar geen Grijze Wouw te bekennen. Al die mensen, gewapend met kijkers en telescopen, trokken de aandacht van een jongeman uit het naburige Zwartemeer. “Wat is hier te doen?” was zijn voor de hand liggende vraag. “Ergens in die bosjes verscholen zit een blote vrouw..” antwoordde één van de vogelaars. “Daar geloof ik niks van”, was zijn antwoord, “anders had ik dat allang geweten!”. Een ander adviseerde hem de volgende dag met een snackwagen te komen. Die zaterdag was er vast een grote toeloop van vogelaars uit het hele land te verwachten, zodat hij een flinke omzet kon maken. Zelfs die vrijdagmiddag bevond zich een vogelspotter uit Zeeland onder de aanwezigen. Vermakelijk was het ook om te zien hoe het gerucht dat de vogel mogelijkerwijs een eindje verderop zat een aantal vogelaars er onmiddellijk toe aanzette met de telescoop onder de arm in gestrekte draf naar die plek te sprinten.

Meer succes had ik bij de waarneming van een Slangenarend in het Fochteloërveen. Maar dat hoefde minder verbazing te wekken, omdat er meerdere geslaagde broedgevallen waren vastgesteld en de oudervogels veel in de lucht waren op zoek naar prooien. Met een fototoestel zonder telelens maakte ik als bewijs een foto die, ondanks de matige kwaliteit, toch nog meer dan 1000 keer bekeken werd op de site waarneming.nl.

Slangenarend op 18 augustus 2011 in het Fochteloërveen👈

Een derde zeldzaamheid waarvoor ik wel een speciaal tochtje wilde maken betrof één van de sneeuwuilen die in het voorjaar van 2014 in Nederland waren neergestreken.

Sneeuwuilen in Nederland 👈

In maart 2014 waren we een week op Terschelling en zat er een exemplaar in de Terschellinger polder. Door de telescoop van een andere vogelaar kon ik het dier prima bekijken.

In het gastenboek van Schoonoord schrijft  het echtpaar Boellaard op 4 september 1965 enthousiast over de waarneming van een groep van 13 bijeneters langs de Longway en een steeds grotere kolonie lepelaars op het wad bij Terschelling.

Uit het gastenboek van Schoonoord
Bijeneters en lepelaars op Terschelling

De bijeneters zijn allang weer verdwenen maar de lepelaars zijn een vaste verschijning op Terschelling geworden.

Ook deze zomer verbleef ik weer geruime tijd in Topaas op Terschelling. Vanaf het terras had ik een prima uitzicht op de in de duinvallei foeragerende vogels. Twee paar meeuwen hadden er een succesvol broedseizoen achter de rug, evenals een paartje scholeksters. Boeiend om te zien hoe de meeuwen nog door de ouders gevoerd werden en in de loop van mijn verblijf de vliegkunst machtig werden. De jonge scholeksters foerageerden als ze zich onbespied waanden zij aan zij met een ouder, maar vluchtten het struweel in zodra de ouders alarm sloegen. Tot mijn verwondering renden ze daartoe steeds helemaal naar de overkant van de duinvallei wat naar mijn idee de kans dat ze op weg daarnaar toe door een Bruine Kiekendief of roofzuchtige Zilvermeeuw gepakt zouden worden alleen maar vergrootte.

Vlak na mijn aankomst stond er nog zoveel water dat ook regelmatig een lepelaar er zijn kostje bijeen scharrelde.

Ook kon ik vanaf het terras nog foto’s maken van een paar watersnippen en een Grutto.

Kortom, ook voor de vogelaar in mij was het dit jaar genieten.

6 gedachten over “Vogelaar

  1. Weer een stukje prijsgegeven van hoe ik geworden ben zoals men mij kent. Ook de minder mooie kanten uit het verleden verdoezel ik niet…😊

  2. Hoi Cor,

    Met veel plezier jouw vogelverhaal gelezen! Jouw deskundigheid als vogelaar blijkt daaruit duidelijk! Daarom een vraag: de afgelopen vakantie hebben we gekampeerd en gewandeld in de regio van de Montblanc. Op een bepaalde dag waren we tot gletsjerhoogte geklommen en zagen hoog boven ons grote vogels zweven, dit met behulp van de thermiek. Volgens ons waren ze van het formaat ‘vliegende deur”. Heb jij een idee wat voor vogels dit waren?

    Vriendelijke groet,

    Jans ________________________________

    1. Dank je Jans voor je reactie!
      Wat die zwevende vogels, formaat vliegende deur betreft, blijft het gissen. Op basis van de biotoop zou ik aan Gieren denken (maar niet die van de vorige reactie😀). De Zeearend wordt vaak aangeduid met vliegende deur, maar of het een ander type arend betreft is moeilijk te zeggen. Zeker als het een grotere groep is lijkt het me waarschijnlijker dat het Gieren zijn. Even googlen leverde dat in de Alpen zo’n 170 Lammergieren leven na herintroductie omdat ze er bijna uitgestorven waren.

    1. De weg naar volwassenheid volgt soms een grillig traject Hannie. Overigens ben ik over het geheel genomen altijd een brave jongen geweest. Maar ja dorpsjongens halen vaak ander kattenkwaad uit dan stadskinderen. Omdat die dichter bij de natuur staan is die ook vaker de dupe.

Laat een reactie achter bij De GiertjesReactie annuleren