Smaak

Met instemming las ik de hieronder volgende passage in een interview met popjournalist/schrijver Jan Donkers, gepubliceerd in de Volkskrant van afgelopen vrijdag. Hem werd een aantal dilemma’s voorgelegd, waaronder deze:

De allerergste: Bono of Nina Hagen?

‘Bono, denk ik toch wel. Die pretenties. Dat vlaggengezwaai. Dat belerende toontje. Net doen alsof je begaan bent met het lot van de wereld en intussen je geld wegsluizen naar Nederland om de belasting te ontlopen. Ken je dat fragment uit een optreden in Ierland? Bono klapt in zijn handen en zegt: ‘Every time I clap my hands, a child dies in Africa.’ Dan hoor je iemand uit het publiek roepen: ‘Then stop clapping your hands, you vicious bastard!’ Die jongen had ik wel willen omarmen.

‘Over Nina Hagen heb ik ooit een stuk geschreven in De Groene Amsterdammer. Er ontstond destijds een soort welwillende stemming rondom haar. Er zit toch wel wat in die muziek. Er speelde iemand viool in haar bandje. Viool! Ze had op het conservatorium gezeten. Haar vader was Wolf Biermann, dissident uit Oost-Duitsland. Ze was gevlucht! Allemaal argumenten om het goed te vinden. Het was niet om aan te horen. Een zingende natuurramp. Na Bono is Nina Hagen een goede tweede. En Freddy Mercury is een prima derde.’

Nadat ik een paar jaar voornamelijk klassieke platen kocht kreeg ik rond 1970 hernieuwde interesse in de popmuziek.

De radioprogramma’s van de VPRO met Jan Donkers brachten mij terug bij de muziek naar mijn hart. Maar popmuzikanten die artistieke pretenties laten prevaleren boven muziek uit het hart zijn aan mij niet besteed.

Dat moest ik even kwijt.

Geef een reactie