Een druilerig begin
Over het weer hebben we tot dusver niets te klagen. Maar dat kan van uur tot uur omslaan. Het was al onderwerp bij Whatever The Weather van het uit IJsland afkomstige acrobatencollectief Hringleikur. Ik zag hun voorstelling nog geen twee weken geleden op Oerol 👈. Misschien moeten we daar vandaag hoop uit putten. Voor de eerste maal deze reis is, om de titel van een bluesklassieker te parafraseren , “the sky crying”. In mijn bagage zit een poncho waarvan ik liever geen gebruik wil maken. Voorlopig zitten we droog en comfortabel in de 4WD en wacht ons een rit van een paar uur naar de waterval Dynjandi.
In het begin volgt de weg de kustlijn. Nadat we de luchthaven (ik zou het eerder een airstrip noemen) passeren gaat het asfalt over in gravel. We rijden nog langs enkele landtongen in het fjord Arnarfjörður voordat de weg vrij steil flink omhoog klimt. De nattigheid trotserend stap ik nog een keer uit voor een paar foto’s.





De bij vertrek smetteloos witte Toyota heeft door opspattend gravel een metamorfose ondergaan. In het vervolg zal de carrosserie steeds meer van zijn glans verliezen.
In de auto worden wij in elk geval wel afdoende tegen de elementen beschermd. We zijn dan ook vol bewondering voor een sportieve dame die in haar eentje op de fiets in deze desolate omgeving de regen trotseert.
Het weer wordt er niet beter op. Een goed moment om nogmaals vanuit de auto een filmpje op te nemen.
In het zicht van de waterval lijkt het op te klaren. Als we op parkeerplaats arriveren is het droog geworden, maar is nog steeds een dreigende lucht boven de bergen aan de overkant van het fjord zichtbaar. Om het risico op een nat pak te vermijden doen we toch maar regenkleding aan, in mijn geval dus de reeds genoemde poncho.

Het eerste wat mij opvalt als we uitstappen is de kolonie Noordse Sterns. Als je naar hun zin te dichtbij komt worden vanuit de lucht spectaculaire duikvluchten ingezet waarbij de vogels rakelings over je hoofd vliegen.







Noordse Sterns zijn in Nederland schaars en uitsluitend in het Waddengebied en de Zeeuwse Delta als broedvogel te zien. Visdieven lijken als twee druppels water op Noordse Sterns wat mij bijvoorbeeld op Terschelling telkens weer hoofdbrekens bezorgt bij het determineren. Vermeende Noordse Sterns (geheel rode snavels, korte pootjes) blijken bij nader inzien vrijwel altijd Visdieven (zwarte punt op het eind van de snavel) te zijn. Op IJsland is die verwarring uitgesloten. Daar ontbreekt de Visdief als broedvogel, al zijn er prognoses dat ze vanwege de klimaatverandering aan het eind van deze eeuw ook IJsland bereiken.
Noordse Sterns leggen jaarlijks 70000 km af om de afstand tussen hun broedgebied in het hoge noorden en de zeeën rond Antarctica waar ze overwinteren te overbruggen. Een jaar of acht geleden heb ik een lezing van Maarten Loonen, poolonderzoeker verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, bijgewoond met als onderwerp de migratieroute van Noordse Sterns. Mijn vriend Jan Pier, eveneens een bevlogen vogelaar, kreeg dankzij een bijdrage aan een fonds ten behoeve van onderzoek naar het trekgedrag van de Noordse Stern een specifieke vogel naar hem vernoemd. Als tegenprestatie mocht Jan Pier de projectleider een jaar later aan huis uitnodigen om een presentatie van de bevindingen te geven aan een select gezelschap geïnteresseerden.
De vogels werden op Spitsbergen van een geolocator voorzien. Nadat het instrument na terugvangst is uitgelezen kan men daaruit afleiden welke route een vogel heeft gevolgd. Het kaartje hieronder toont de resultaten van de vogels die in 2014 zijn teruggevangen.

De zwarte lijn toont het traject van Jan Pier. Niet al deze vogels lieten IJsland links liggen.
De watervallen
Voor we het voetpad naar de waterval Dynjandi betreden laat Wim zijn blik nog eens over het koetswerk van de 4WD gaan. De rit door de regen over het gravel heeft er flink zijn sporen op achtergelaten. Tussen de meeste andere auto’s valt de Toyota in dat opzicht nogal uit de toon. Misschien is het een aanwijzing dat ons vanmiddag een geplaveide route te wachten staat.

De Dyjandi valt in vijf trappen naar beneden. De bovenste waterval doet Puck denken aan een bruidstaart. Het water daarvan stroomt langs verschillende routes naar beneden en voedt daar kleinere watervallen, elk met een eigen naam.








Natuurlijk is het schouwspel van de watervallen een blikvanger, maar het uitzicht als ik me omdraai is evenmin te versmaden.








Vlak langs het voetpad naar boven heeft een IJslandse Koperwiek tussen de rotsblokken een nest gebouwd. Zo te zien heeft de vogel met succes de eieren uitgebroed.




Voor we weer in de auto kunnen stappen moeten we met de beperkte middelen die we voorhanden hebben de handgrepen van de auto en de zijramen provisorisch reinigen. We willen het interieur zoveel mogelijk proper houden en ook links en rechts naar buiten kunnen kijken. Het is een tijdrovend karwei met papieren zakdoekjes. Omdat afvalbakken naast de parkeerplaats ontbreken moeten we naar het toiletgebouw verderop om de gebruikte doekjes weg te gooien. Daar kunnen we ook onze handen wassen, wat evenmin een overbodige luxe is. Als die klus geklaard is neem ik nog wat foto’s van de o zo sierlijke Noordse Sterns waarna we verder rijden.




Belgische wafels en een vikingschip
Onze volgende doel, het plaatsje Þingeyri, is via de oude gravelweg over een bergpas, maar sinds 2020 ook via een nieuwe tunnel te bereiken. Aangezien we voorlopig onze buik wel even vol hebben van avontuurlijke trajecten kiezen we voor de kortere route door de tunnel. Omdat de Dýrafjörður tunnel dieper in het dal ligt nemen we voor lief dat Þingeyri niet meer aan de doorgaande weg ligt.
Þingeyri heeft een nagebouwd Vikingschip dat ooit gebruikt is in een film en waar men nu excursies mee aanbiedt. Maar dat is niet de reden dat we hoe dan ook het plaatsje willen aandoen. Onze reisbrochure vertelt dat je in dit dorpje heerlijke Belgische wafels kunt eten. Janne uit Denemarken en Wouter uit België baten hier het Sumbahóllinn Café dat deze uitheemse lekkernij op de kaart heeft staan uit.
In eerste instantie zien we als we Þingeyri inrijden het café over het hoofd, een soort déja vu van de vorige dag. We belanden op een soort industrieterreintje. Over een veldje met bloeiende Lupinen hebben we een mooi uitzicht over het water van het fjord Dýrafjörður.

Bloeiende paarse Lupinen komen we op veel plekken tegen. Eigenlijk is het voor IJsland een exoot die men heeft ingezaaid om bodemerosie en ontbossing tegen te gaan.
We rijden terug en zien nu het café dat we in eerste instantie gemist hebben. Geen wonder. Het naambordje met het opschrift “Sumbahóllinn” valt nauwelijks op en het huis oogt van buitenaf ook niet direct als een café.

Als we naar binnengaan associëren we het eerder met een bakkerswinkeltje. Het ruikt er in elk geval heerlijk. We vinden een plekje waar ons de vers gebakken wafels met koffie geserveerd worden. Het smaakt voortreffelijk.
Aan de achterkant van het café is een terrasje ingericht bij een afgedankte bus. Die doet zo te zien dienst als plek voor klandizie die liever onderdak wil zitten. Vandaag is het niet open.

We lopen nog wat rond en fotograferen een schildering die de wand van een loods opfleurt.

Vlakbij is een tankstation met een faciliteit om gratis de auto schoon te spuiten. Wim maakt er dankbaar gebruik van. Aansluitend vullen we de dieselvoorraad weer aan (niet gratis).
De replica van het vikingschip dat hier in het water moet liggen is veel simpeler dan ik mij had voorgesteld. Misschien ook wel wat naïef van mij als ik lees dat de eerste Vikingen in de negende eeuw op IJsland voet aan wal zetten. Het bootje met een mast dat oogt als een uit de kluiten gewassen sloep zal dus wel het vikingschip zijn.

Naar Ísafjördur
We rijden weer terug via dezelfde weg waarover we hiernaartoe zijn gereden en nemen de brug over het fjord waarmee we weer op weg 60 richting Ísafjördur komen. Deze volgt het fjord Dýrafjörður tot we aan de overzijde Þingeyri zien liggen. Daarna maakt de weg een bocht voor de oversteek naar het volgende fjord.
Voordat we Ísafjördur bereiken rijden we nog een keer door een tunnel. Deze tunnel, onder de Breidadalsheidi, is aangelegd omdat de route over de weg in de winter vaak meer dan 90 dagen per jaar was afgesloten. Bij de bouw moest 320.000 kubieke meter rots en aarde verplaatst worden, waardoor de bouw 5 jaar in beslag nam. Bijzonder aan deze tunnel is, dat hij halverwege een afslag heeft.
Reden voor mij om nogmaals de lezer een stukje op het traject mee te nemen.
Niet lang na het verlaten van de tunnel komt Ísafjördur in zicht.

Het vergt weer enige tijd om de exacte locatie van het hotel te vinden. De knusheid van onze vorige overnachtingsplek ontbreekt. Voor het avondeten zullen we in het stadje zelf iets moeten vinden. De receptionist verwijst ons naar een horecagelegenheid op loopafstand waar ze een connectie mee hebben en wij korting krijgen bij het noemen van de naam van dit hotel. Zover komt het niet eens, want daar aangekomen blijken alle plekken gereserveerd. Het is inmiddels vrijdagavond en kennelijk gaan veel mensen hier dan uit eten. De gerant tipt een eetcafé aan het begin van de straat. Daar blijkt het ook erg druk te zijn, maar ze kunnen ons wel van dienst zijn als we genoegen nemen met de laatste vrije plek op het terras.
En zo sluiten we ook deze zeer geslaagde dag af met een eenvoudige doch voedzame maaltijd.