De geplande reis naar IJsland in de periode tussen Oerol 2020 en de zomervakantie op Terschelling sneuvelde nadat duidelijk werd dat de gezondheidsrisico’s van het rondwarende COVID-19 virus een grote impact zouden hebben op onze bewegingsvrijheid bij zo’n onderneming. Na de 10-daagse safari in Tanzania vorig jaar leek een rondreis op IJsland met Wim en Puck een mooi vooruitzicht om opnieuw met een andere wereld kennis te maken. Maar toen eind maart het onvoorspelbare verloop van de pandemie duidelijk werd besloot ik af te zien van een weekje Terschelling en was het annuleren van de vliegreis naar IJsland eveneens vanzelfsprekend.
Zoals in mijn vorige blogbericht te lezen is viel ik desondanks niet in een zwart gat. Ook Drenthe heeft genoeg te bieden voor wie er oog voor heeft. En het perspectief van vier zomerweken op Terschelling maakte een cursus “omgaan met teleurstellingen” die ongetwijfeld ook keer op keer zou worden afgelast (ik parafraseer Herman Finkers) overbodig.
Vlak voordat de veerboot de haven van West-Terschelling binnenloopt wenst de bemanning steevast de gasten een fijn verblijf op Terschelling en de eilanders een behouden thuiskomst. Met name door de laatste woorden voel ik mij elke keer weer aangesproken. Zoals ook de titel van Hessels lied “Terug naar Terschelling”👈 voor mij een onderliggend heimwee verwoordt. Al geldt dat zonder twijfel voor veel van de passagiers aan boord.
En kom ik in de hemel
je weet het toch maar nooit
dan vraag ik aan een engel
of ie me naar beneden gooit.
(En dan ga ik terug naar Terschelling.)
Toch pieker ik er niet over mij permanent op het eiland te vestigen. De mix tussen vakanties op Terschelling en het wonen op de vaste wal zorgt al vanaf mijn 12e jaar voor een prettige afwisseling. Dat ik tijdens mijn studie en aansluitend daarop in mijn onderhoud kon voorzien met wetenschappelijk onderzoek en werken in het onderwijs speelde bij het wortelen op het vasteland ongetwijfeld een rol.
Veel zeevarende eilanders verkozen na korte of langere tijd ook vaste grond onder hun voeten. Mijn grootvader van vaders kant, opa Gossen Smit (1878-1965), voer 40 jaar alvorens 25 jaar lang als boer de kost te verdienen. Op zee ben je lang van huis. Mijn tante Alida (1917-2017), zijn jongste dochter, vertelde hoe zij als kind de schrik van haar leven kreeg toen zij in de bedstede van mijn grootmoeder een vreemde man aantrof. Haar oudere broers stelden haar gerust. Het bleek haar vader, net teruggekeerd van een lange zeereis, te zijn.
Opa ging met 12 jaar naar zee als ketelbinkie op het zeilschip de Laura uit Harlingen. Dat schip voer op de Oostzee. Later werd hij matroos aan boord van de Gelria, een oceaanstomer die ook reizen naar Brazilië, Noorwegen en Spitsbergen maakte. Soms was hij twee jaar weg.
Uit zijn periode als zeevarende op de Gelria zijn een paar foto’s van hem bewaard gebleven.



De dichter-schrijver Jan Jacob Slauerhoff monsterde een aantal keren aan als scheepsarts op de Gelria. Het is niet ondenkbaar dat ze tegelijkertijd op het schip gevaren hebben. Ook op de onderstaande foto, waarschijnlijk gemaakt tijdens een trip naar Spitsbergen, is grootvader te zien.

De Gelria kwam enige maanden geleden weer in het nieuws door een artikel in de NRC over de speurtocht naar het verhaal achter een schilderij zonder titel van de hand Jan Ouwersloot (1902-1975). Museum MORE in Gorssel kocht dit kunstwerk en medewerkster Ellen van Slagmaat achterhaalde vanachter de laptop thuis (coronacrisis!) allerlei informatie over het schilderij. En passant kwamen daarbij ook diverse wetenswaardigheden van de Gelria boven water. Lees hier👈 het bewuste artikel.
Rond 1930 hield opa het zeemansleven voor gezien en werd boer op Terschelling. Twee foto’s uit die periode laten hem zien rond 1934.
Twee van zijn zoons traden, wat het vaarverleden betreft, in zijn voetsporen: Sil (1908-1984) en Gerrit Jan (1912 – 1942).
Gerrit Jan Smit voer op een schip dat in de tweede wereldoorlog op 12 mei 1942 op de St. Lawrence rivier in Canada getorpedeerd werd en vond daar zijn zeemansgraf. Mijn tante Alida vertelde hoe zij die nacht van het gebeurde had gedroomd. “Gerrit is er niet meer” zei ze de volgende ochtend tegen haar naasten. Toen enige weken later de dominee het pad op kwam om het trieste nieuws te brengen zei ze, nog voor hij zijn mond kon openen: “ik weet het al, je komt vertellen dat Gerrit dood is.”


Hoe en wanneer zijn varende broer Sil van de tragische gebeurtenis op de hoogte is gesteld is mij niet duidelijk. Een brief van hem naar tante Alida, gedateerd 22 juli 1945, is bewaard gebleven. Daaruit blijkt zijn blijdschap om voor het eerst in 3 jaar weer brieven van het thuisfront te ontvangen, maar verwijst hij ook naar het verlies van twee van zijn broers op een toon die suggereert dat dat al langer bij hem bekend is. Vermoedelijk heeft het bericht van de ondergang van de “Leto” hem via andere kanalen bereikt.


Mijn oom Sil bleef tot zijn pensioen varen en schopte het uiteindelijk tot kapitein. Ik vermoed dat dat mijn opa ook met trots vervulde. Ergens in de jaren ’50 bracht hij samen met zijn dochter Alida een bezoek aan zijn zoon op het schip. Bij die gelegenheid werden natuurlijk ook wat foto’s gemaakt.
Alida, Sil en hun vader, mijn opa
Ik sluit niet uit dat de foto’s gemaakt zijn aan boord van de Oranjefontein waarop mijn oom als kapitein voer. Na enig speurwerk op internet stuitte ik op een heroïsch reisverhaal 👈 van één van zijn maten die erbij was toen hij zijn eerste reis als gezagvoerder op de Markelo maakte.
Na zijn pensioen, ruim voor zijn zestigste, verhuisde hij met zijn vrouw Willemien Rijkeboer van Heemstede naar Leeuwarden. Dat was mooi in de buurt van Harlingen, vertrekpunt van de veerboot naar Terschelling, waar hun tweede woning, de boerderij uit het familiebezit van de Rijkeboers, op Kaard lag.
Oom Sil was een verwoed eierzoeker. De boerderij op Kaard keek uit op de weilanden in de polder en vanuit zijn woonkamer speurde hij met de verrekijker naar de kieviten die nestkuiltjes draaiden. Zo kon hij dikwijls in het vroege voorjaar bij het ontbijt van een vers kievitsei genieten.
Over mijn tochten met hem naar het broedgebied van de Zilvermeeuwen repte ik al eens in één van mijn Oerolverhalen 👈. Het recht op de vergunning die voor het rapen van meeuweneieren nodig was verviel zodra je een jaar oversloeg. Zijn neef Arie zorgde ervoor dat deze elk jaar verlengd werd door de honneurs waar te nemen als oom Sil op zee was.
Oom Sils kennis van vogels zal ongetwijfeld een factor geweest zijn in mijn nog steeds onverminderd enthousiasme voor het vogelen. Tot hilariteit van mijn ouders zei ik, zonder de eigenlijke betekenis van het woord te kennen, dat hij mijn suikeroompje was. Na zijn dood erfde ik zijn drankvoorraad, bestaande uit een aantal bijzondere flessen met exotische likeuren en een in de nalatenschap onvindbare rookstoel. 😂